HET EIGEN GEZICHT VAN DE G.T.W. BUSSEN
door G.J. Gunnink    

Veertien jaar lang heeft de Geldersche Tramwegen bussen in dienst gesteld met een eigen gezicht, d.w.z. bussen die men bij geen enkele andere onderneming tegen kwam, tenminste zover mijn geheugen reikt, en wie het tegendeel weet moet dat maar eens bewijzen.
Ondanks het feit dat de G.T.W. veel van haar bussen bij Verheul liet bouwen, en dit terwijl diverse ondernemers bij Verheul haar bussen liet carrosseren, kwamen de G.T.W.-wagens toch geheel anders uit de fabriekshal dan de bussen van de overige firma’s. Zelfs toen er op de oude Saurer chassis nieuwe carrosserieën werden geplaatst door Den Oudsten bleef het “eigen gezicht” gehandhaafd.
Het geheim zit echter toch niet alleen in de grille, die vaak het gezicht bepaald van een bus, het is ook de bouw van de hele carrosserie die bij geen van de overige bekende streekvervoer ondernemers te vinden is.
Dit “eigen gezicht” begint reeds in 1949.
Nadat de oorlog voorbij was, kon men daarna niet direct bussen aanschaffen die men wenste. Men was aangewezen op toewijzingen van de overheid, omdat er verder niets was. De Nederlandse carrosseriebouwers zijn door de Duitsers leeg geroofd of vernield, dus aan nieuwbouw van bussen kon nog niet worden begonnen, men moest eerst zelf haar eigen wonden likken. Toch verschenen al vrij snel, in 1946, de eerste naoorlogse Verheul carrosserieën op de weg, ook bij de G.T.W., o.a. op Kromhout chassis, die men tijdens de oorlog hebben weten te verstoppen.
Vanaf 1934 tot 1941 werden grote aantallen Kromhout en Krupp bussen aangeschaft.
Maar aanschaf van deze merken was vlak na de oorlog niet mogelijk, vandaar dat men aangewezen was op noodbussen, soms voorzien van een tijdelijke houten carrosserie.
Klagen deed men toen nog niet, men was al lang blij dat er weer vervoer geregeld was, trouwens, als je pech had kon je vervoerd worden in de laadbak van een vrachtauto welke met een huif was afgedekt en een open achterkant had.
Dus het was al een luxe dat men in een noodbus vervoerd kon worden.
Een aantal vrachtwagens werden, veelal in eigen beheer, verbouwd tot autobus, en naarmate er meer “echte” bussen op de weg kwamen werden deze noodbussen, meestal Bedford en Ford, ook weer terug verbouwd tot vrachtauto.
Het systeem van toewijzingen werd in 1948 afgeschaft, en daarna konden ondernemers weer aanschaffen wat men hebben wilde. Omdat de vraag naar autobussen op dat moment bijzonder groot was, kocht men bussen in van diverse merken. Zo kwamen er in 1947 een drietal merken in het bedrijf, die men voor de oorlog niet in bedrijf had, t.w. A.E.C. en Guy uit Engeland, en Saurer uit Zwitserland.
Vooral dit laatst genoemde merk werd geroemd om zijn degelijkheid en betrouwbaarheid, en hebben de maatschappij gediend tot 1975.
De eerste A.E.C., Guy en Saurer bussen kwamen in 1947/48 in het bedrijf, en werden voorzien met het bekende “standaardmodel” uit die tijd, en die bij veel streekvervoer bedrijven aanwezig was.
Aangetekend moet worden, dat de eerste 10 Guy’s van een Engelse carrosserie (fabrikaat Saunders) werden voorzien. Doch deze opbouw was zo slecht, dat de bus na 2 jaar bijna uit elkaar viel. Boze tongen beweerden, dat tijdens een regenbui de reizigers ook in de bus met een paraplu op zaten, doch voor de waarheid hiervan kan niet worden ingestaan.
De wagens kregen daarna een nieuwe opbouw, dit keer werd de order opgedragen aan Verheul. Doch deze kon niet direct leveren, en besteedde dit werk uit aan “De Schelde” in Dordrecht, en kreeg daardoor ongeveer hetzelfde uiterlijk als de overige A.E.C. en Saurer bussen, en de nieuwere Guy’s uit 1948.
Overigens werden niet alle Saurer bussen door Verheul opgebouwd. De levering van 1947 bestond uit 5 Verheul’s en 15 stuks met een Zwitserse Seitz carrosserie, en deze laatste serie week al weer sterk af van de Verheul wagens, en hadden typische Zwitserse kenmerken, zoals de afronding van de achterzijde.
wp319bbe0a.jpg